Als je in een project werkt, moet je dikwijls uitleg geven aan mensen die je niet kent. Dat geeft sowieso stress.
- Gaan ze me geloven? (“Het plein wordt mooier”)
- Zullen ze me niet tegenspreken? (“allemaal goed en wel, maar hier niet”).
- Gaan ze meedoen? (“geef je naam op bij de medewerkers”)
Herkenbaar bij velen die participatieprocessen begeleiden.
Gelukkig is er een empirische regel 20 – 60 – 20 die wat soelaas kan bieden voor wie in deze situatie zit. Het is een regel uit de ‘change management’ literatuur die aangeeft dat het publiek in drie groepen is te splitsen.
- Een kleine minderheid (20 %?) is positief gestemd. Dit zijn de voorstanders die het project graag hebben, er misschien zelfs achter gevraagd hebben.
- Een andere kleine minderheid (20 %?) is tegenstander. Zij willen er onder geen beding iets mee te maken hebben. “Niet doen!” is hun boodschap.
- Tot slot is er een grote groep (60 %?) die nog niet gekozen heeft, die nog neutraal is en best wel naar argumenten wil luisteren.
Als je uitleg geeft, moet je je vooral richten tot die laatste groep. Steek geen tijd in de tegenstanders, en gek genoeg, ook niet in de voorstanders, die zijn al overtuigd. Werk veel met vergelijkingen, bijvoorbeeld beelden van een andere plaats, en stel vragen van het ‘Wat als’-type. (‘Wat als de kinderen aan een andere kant met de auto worden afgezet?; Wat als we veel bomen op het plein planten?).
Uiteindelijk moet je natuurlijk met iedereen kunnen werken, maar het helpt het project wel, als de groep die ‘mee’ is, groter is.